|
||||
een eerste
rapportage
|
||||
DE TSJOEGEN, EEN LAATPALEOLITHISCHE VINDPLAATS AAN HET BERGUMERMEER (FRL.) |
||||
Klaas
R. Henstra, Marcel J.L.Th. Niekus, Sjoerd Spijkstra en Frans de Vries
|
||||
|
||||
Inleiding Na de ontdekking en opgraving van de laat-Ahrensburgvindplaats Oudehaske bij Heerenveen (Stapert 1989 en 1991; Dijkstra, Niekus en Stapert 1992) en vermelding van Ahrensburg-artefacten uit Sint Johannesga (Van Noort en Wouters 1993) letten (amateur-)archeologen meer op het voorkomen van mogelijke Ahrensburg-artefacten in Friesland. Ook Groenendijk noemt in zijn proefschrift (1993, p. 44-46) enkele vuursteencomplexen uit de Hunzevlakte in de provincie Groningen, die het best passen in een (laat-)Ahrensburg-context. Eén van deze locaties, HS5, leverde naast een fragment van een steelspits, ook enkele grote B-spitsen en een Zonhovenspits (zie Groenendijk 1993, fig. 28). Uit Drenthe kennen we tot dusver slechts één vindplaats met Ahrensburg-artefacten, namelijk Havelterberg (Van Noort en Wouters 1989). De actuele Drentse score blijkt nog steeds niet veranderd te zijn (mondelinge mededeling J. R. Beuker, Drents Museum, Assen). Zeer waarschijnlijk zijn er veel meer Ahrensburg-vindplaatsen in Noord-Nederland. Als de karakteristieke steelspitsen namelijk ontbreken, zullen deze collecties over het algemeen aan het mesolithicum worden toegewezen. Het voorkomen van relatief grote klingen kan als een kenmerkend verschijnsel van het laat-Ahrensburg worden gezien (Niekus & Stapert 1994). Ontdekkingsgeschiedenis
en De vindplaats ligt op een dekzandrug direct ten westen van de bekende mesolithische nederzetting ‘Bergumermeer, opgegraven door R.R. Newell in de periode 1970-1973 (zie afb. 1). De sloot waaruit de meeste vondsten afkomstig zijn, ligt op enkele tientallen meters van de meest westelijke put van deze opgraving (settlement A). De vondsten Op basis van typologie, grootte van de artefacten en vuursteensoorten, determineerden wij z'on 600 artefacten als laatpaleolithisch. Tot deze categorie rekenen wij ondermeer de volgende artefacten (niet alle genoemde artefacten zijn afgebeeld):
Een deel van het hierboven genoemde materiaal is gemaakt van dezelfde grijze tot lichtbruine, matig grofkorrelige vuursteen. Vooral de artefacten vervaardigd van fijnkorrelige vuursteen vertonen een vrij sterk ontwikkelde glanspatina. Wellicht kan deze intensere glanspatina gelden als extra argument voor een toewijzing van het materiaal aan het laat-paleolithicum. De eerste auteur schat dat de verspreiding van de laat-paleolithische artefacten een oppervlak van circa 25 bij 25 meter bestrijkt.Culturele toewijzing De overige artefacten - de Zonhoven-spits, de grote B-spitsen, de schrabbers, de stekers en de grote kernen en klingen - doen sterk denken aan het genoemde vuursteenmateriaal van Oudehaske en Oudega. Dit lijkt ons reden genoeg om dit deel van het materiaal toe te wijzen aan een (laat-)Ahrensburgbewoning. Interessant in dit verband is één van de vuurstenen bijlen van De Tsjoegen (zie afb. 8). Deze bijl is gemaakt van dezelfde soort matig grofkorrelige vuursteen als een groot deel van de laat-paleolithische artefacten en heeft een redelijk sterk ontwikkelde glanspatina. De bijl is vervaardigd op een grote kernpreparatiekling. Op zowel de ventrale als de dorsale zijde is een tranchetafslag verwijderd, waardoor een scherpe snede ontstond. Langs de randen en op de ventrale zijde is het voorwerp bijgewerkt om het de gewenste vorm en dikte te geven.Nu rijst de vraag tot welke periode deze bijl behoort. Tot voor kort werden kern- en afslagbijlen geplaatst in het ‘De LeienWartena complex, een latere fase van het mesolithicum. Recent onderzoek heeft echter uitgewezen dat deze bijlen eerder optreden in onze streken, namelijk al vanaf het Boreaal, d.w.z. circa 8800 BP (Niekus, De Roever en Smit 1994). Op zich hoeft dit ons niet te verbazen, omdat bijvoorbeeld in Sleeswijk-Holstein (Dld.) de eerste bijlen dateren van ongeveer 9500 BP. In Scandinavië komen ze mogelijk al een paar honderd jaar eerder voor, in enkele gevallen geassocieerd met steelspitsen gelijkend op die van de Ahrensburg-cultuur. Taute (1968) maakt ook melding van een bijl in Ahrensburg-context op de vindplaats Deimern 45. Wanneer ons vermoeden omtrent de ouderdom van de afslagbijl van De Tsjoegen correct is, wil dat zeggen dat niet alle kernbijlen van deze vindplaats klakkeloos in het laat-mesolithicum geplaatst kunnen worden. Overigens zal een groot deel van de kern- en afslagbijlen van deze vindplaats wel in het latere mesoliticum thuishoren. Voorlopige conclusiesTe zijner tijd zal een uitgebreidere publicatie verschijnen over de gehele collectie van De Tsjoegen, daarom nu enkele voorlopige conclusies. Het gebied ten zuiden van het Bergumermeer moet gedurende de steentijd, lang, een locatie zijn geweest met enige aantrekkingskracht op de prehistorische mens: naast de sporen van mesolithische en latere bewoning van De Tsjoegen en de directe omgeving, zijn er tevens laat-paleolithische artefacten aangetroffen. Ook tussen het materiaal van de hier besproken vindplaats is een breed scala van steentijdculturen vertegenwoordigd. Als we het laat-paleolithische vuursteenmateriaal van De Tsjoegen op een rij zetten, lijkt het te gaan om een amalgaam van twee en misschien zelfs drie verschillende laat-paleolithische culturen: de Hamburg-cultuur, de Ahrensburg-cultuur en in mindere mate de Tjonger-cultuur. Dit kan betekenen dat er ter plaatse, gedurende minimaal twee fasen van het laat-paleolithicum, bewoning heeft plaatsgevonden. Maar zeker is dat allerminst: theoretisch kan deze mengeling ook staan voor een eenmalige occupatie. Voor verantwoord testen van deze hypotheses is de kennis over deze fenomenen helaas nog te gering. Ook het feit dat De Tsjoegen niet opgegraven is en we het dus moeten doen met oppervlaktevondsten, maakt het waarschijnlijk onmogelijk de betekenis van zo'n multi-culturele samenstelling te achterhalen.
Noten 2 Een deel van de beschreven laat-paleolithische artefacten is permanent tentoongesteld in Streekmuseum/Volkssterrenwacht te Burgum (Fr.). Literatuur
|
|
|||
Afb. 1
De pijl geeft de locatie aan van de vindplaats De Tsjoegen. De '*' geeft de plaats aan waar Newell tussen 1970 en 1973 een opgraving van een mesolithische nederzetting uitvoerde. grotere afbeelding |
||||
|
||||
Afb. 2 Een (steel)spits van De Tsjoegen l. = 4,3 cm b. = 1,2 cm
|
||||
|
||||
Afb. 3 Links een Zonhovenspits, rechts een lange B-spits van De Tsjoegen l. = 2,4 cm b. = 1,1 cm en l. = 4,1 cm b. = 1,1 cm
|
||||
|
||||
Afb. 4
|
||||
|
||||
Afb. 5
|
||||
|
||||
Afb. 6 Een schrabber van De Tsjoegen l. = 6,9 cm b. = 3,3 cm
|
||||
|
||||
Afb. 7 Een schrabber van De Tsjoegen l. = 5 cm b. = 2,8 cm
|
||||
Afb. 8 Een grote kern van De Tsjoegen l. = 11 cm b. = 4,9 cm grotere afbeelding |
||||
Afb.
9 Twee grote klingen van De Tsjoegen l. = 8,2 cm b. = 2,8 cm l. = 10,3 cm b. = 2,5 cm |
||||
Afb. 10 |
||||
publicatiedatum: 1997 tekeningen artefacten: H.R. Roelink (Archeologisch Centrum Groningen) |
|
r t i k e l
reageer |
Wilt u een print- versie van dit artikel
downloaden? Klik dan met de rechter muisknop op 'pdf-versie' en selecteer
vervolgens 'doel opslaan als'.
Om een pdf-bestand te openen moet acrobat reader 4.0 of hoger op uw computer geïnstalleerd zijn. Nog niet alle artikelen zijn overigens beschikbaar als pdf. |
s