1998
EEN INTERVIEW MET
PIET HOUTSMA
door Evert Kramer
s u p p l e m e n t

printversie (249k)
colofon
In de jaren 1953-’62 worden tal van bedreigde vindplaatsen uit het jong-Palaeolithicum en het mesolithicum onderzocht door P. Houtsma in nauwe samenwerking met het toenmalige Biologisch-Archaeologisch Instituut (B.A.I.) van de Rijksuniversiteit Groningen. Haule V, opgegraven in 1955, vormt daarvan een voorbeeld. In 1962 wordt door Houtsma bij Siegerswoude onderzoek verricht naar een door veldassistent P. Mudstra van het Fries Museum ontdekte vindplaats van de Creswellcultuur.

1. Hoe ben je in de archeologie verzeild geraakt?
Door de artikelen van Hendrik Jan Popping in “De Stellingwerver”. Dit weekblad werd gedrukt door Popping en Van der Meer in Oosterwolde en hierin beschreef hij zijn vondsten en opgravingen met foto’s en tekeningen.

2. Kon je die hobby combineren met je taken aan de school?
Zeker. Op 1 augustus 1946 werd ik benoemd als leraar aan de Willem Kroezeschool voor Chr. Mulo. Deze “baan” liet mij veel vrije tijd buiten de schooluren en stelde mij in staat bepaalde colleges te volgen aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Die werden gegeven door Prof. Waterbolk (palynologie) en Dr. Bohmers (geschiedenis van de archeologie). Het was Bohmers die er bij mij op aandrong dit te gaan doen. Zo ging ik met hem mee in zijn Volkswagenbusje naar een congres in Sögel (Hümmling) en in Hamburg (Stellmoor). Van de inspecteur, in overleg met het schoolbestuur, kreeg ik dan een paar dagen verlof.

3. Je mocht zelf “graven”, wat uitzonderlijk is in Nederland. Wat was dat voor constructie met het BAI?
Wel, in zekere zin “carte blanche”. Ik kon hebben wat ik maar wilde; arbeiders, een centrifugaalpomp, meetlinten, hardboard, bussen velpon, bussen deeton, schoppen, pikhouweel. Kortom alles wat voor een opgraving nodig was, ook mensen van het B.A.I. die de profielen voor mij tekenden (voor zover ik dat zelf niet deed). In die dagen was Prof. Dr. A.E. van Giffen, de Grand Old Man, directeur van het B.A.I. en ik kon heel goed met hem opschieten, evenals met zijn opvolger Prof. Dr. H.T. Waterbolk, met wie ik nog altijd contact heb.

4. a Als je terugblikt, wat was je mooiste ontdekking? b En wat bevredigde je het meest?
a. Mijn mooiste ontdekking was het vinden van een krombeksteker op een brandsingel op de Haule, later door mij Haule I genoemd. Ik wist niet wat voor werktuig dat was en ging er mee naar boekdrukker Kamminga in Dokkum. Deze verwees mij naar Johannes Minnema uit Westergeest. Hij gaf mij de eerste lessen over het werktuigenbestand van het Hamburgien en stuurde mij naar Bohmers, met wie hij bij Dolni Vestonice (Unterwisternitz) opgravingen gedaan had. De mooiste opgraving die meester Schilstra, “de man met de gouden handen en het scherpe oog”, en ik gedaan hebben is ongetwijfeld Siegerswoude II geweest. De resultaten zijn (althans behoren) in het F.M. zichtbaar te zijn.

b. De stratigrafie. Toch ook bezitten de werktuigen van onze verre voorvaderen soms een enorme schoonheid, die hun makers ongetwijfeld verheugd moeten hebben.

Piet Houtsma
Afb. 1
Woensdagmiddag 10 juni ‘98. De 83-jarige Piet Houtsma, voor de ingang van een bosperceel bij Bakkeveen, waar pal achter hem de Hamburgsite Harmsdobbe is gesitueerd.
foto: Evert Kramer
grotere afbeelding
Creswellcultuur Siegerswoude II

Afb. 2
Enkele artefacten van Siegerswoude II, een door Houtsma opgegraven vindplaats van de Creswellcultuur (jong-paleolithicum).
grotere afbeelding

5. Hoe zie je de veranderingen in het archeologisch werkveld vandaag de dag? B.v. rol BAI, Fries Museum, amateurs, wet 1961, Staatsbosbeheer Heidemij?
Positief. Door het Verdrag van Malta is eindelijk geld beschikbaar gekomen en hiermee wordt prachtig werk gedaan. Ik denk bijvoorbeeld aan Hogestijn en Peeters bij de vindplaats “Hoge Vaart” bij Almere. Door bronbemaling hebben vakmensen en amateurs samen een verdrinkend landschap uit het laatmesolithicum/ vroeg-neolithicum blootgelegd. De wet van 1961 is goed geweest, omdat hierin de verhouding vinder\eigenaar\Staat geregeld werd. Echter, deze wet moet wel met omzichtigheid en wijsheid toegepast worden. Het samenspel tussen Staatsbosbeheer en Heidemij, Waterschappen en Waterstaat was goed. Bijna altijd kreeg de archeoloog tijd voor zijn onderzoek.

6. Je samenwerking aanvankelijk met Bohmers, hoe zie je daar op terug?
Zo ik al gezegd heb, met grote dankbaarheid.

7. En de Vermaning-case? Newell? Stapert?
Vraag 7 sla ik over. Ik wil nog wel kwijt: dat ik er de laatste tijd steeds meer van overtuigd raak dat de Hoogersmilde-vondsten echt zijn. Dat berust mede op m’n eigen expertise en ervaring over dit tijdvak van de prehistorie. 2 De Leemdijkbijl is zeker geen vervalsing. Over primaire en secundaire vindplaatsen heb ik geen mening want ik heb die opgravingen van Waterbolk en Van der Waals destijds niet bijgewoond. Newell? Newell is mijn vriend, dat zegt genoeg. Stapert? Met Stapert heb ik al heel lang geen contact.

8. Thuis heb je nog een prachtige collectie. Wat denk je daarmee te gaan doen?
De voorwerpen uit Friesland horen thuis in het Fries Museum. Jij en ik vinden daar samen wel een oplossing voor.

9. Zie je met een tevreden gevoel terug op je archeologische loopbaan?
Ja en nee. Mijn hobby is wel eens ten nadele van mijn gezin geweest.

Het onderstaande literatuuroverzicht geeft een goed beeld van Houtsma’s belangrijke rol voor de steentijdarcheologie in Friesland.
P. Houtsma. “De ontstaansgeschiedenis en bodemkundige opbouw van de streek rond Bakkeveen en Wijnjewoude”. In Vanellus, juli-augustus 1981, XXXIVe jaargang no.4, pp. 86-91. 2

A. Bohmers en P. Houtsma. “De praehistorie”. In Wâldrige nr 9, pp. 126-151, 1961.

P. Houtsma, J.J. Roodenberg en J. Schilstra. “A site of the Tjonger tradition along the Schipsloot at Een”. In Palaeohistoria 23, pp. 45-74, 1981.

E. Kramer, P. Houtsma en J. Schilstra. “The Creswellian site Siegerswoude II”. In Palaeohistoria 27, pp 67-88, 1985. 5

P. Houtsma en P. Dijkstra. “Enige aanvullingen en opmerkingen betreffende de ‘Laag van Duurswoude’”. In Archeologie no 2, pp. 6-13, 1990.

P. Houtsma, E. Kramer, R.R. Newell en J.L. Smit. “The Late Palaeolithic habitation of Haule V”. 331 pag. Van Gorcum 1996.

Over een mogelijke slingersteensteen uit een Hamburgsite bij ‘t Ronde en over mesolithicum uit Haule VI publiceerde Houtsma de afgelopen jaren eveneens in “Archeologie”.

 
Interviews op Archeoforum
  Een interview met Piet Houtsma 
  Een interview met Jonny Offerman 
  Een interview met Jan Hagens 
  Een interview met Johan ten Hoopen 

  

 

 

 



n t e r v i e w